Logo RRP
Documenten

Hier vindt u downloadbare documenten

download

Voor het veilig werken in de belemmeringenstrook dienen planners, opdrachtgevers, aannemers, onderaannemers en alle andere derden in hun ontwerp- en uitvoeringsfase rekening te houden met onderstaande voorwaarden

 

Genoemde voorschriften vormen géén vergunning voor het uitvoeren van (graaf-) werkzaamheden. Een eventuele toestemming van RRP wordt schriftelijk verleend in de vorm van een Afspraken-Bevestiging-Formulier (ABF).

1.         Algemeen leidingbeheer

De Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij (RRP) opereert en beheert een tweetal (hogedruk) ondergrondse (ruwe) olie transportleidingen. Daarnaast beheren we ook de ondergrondse buisleiding van en namens de Amsterdam Schiphol Pijpleiding (ASP), en ca. 50 leidingen / leidingsecties van Shell Nederland Raffinaderij B.V. (SNR) en Shell Nederland Chemie B.V. (SNC).

Het beheer houdt over het algemeen in dat we voor een veilige ligging en werking van de leidingen, afspraken maken over- en indien nodig, toezicht houden bij grondroer- & overige werkzaamheden nabij die betreffende leidingen.

 

RRP-Ldg-nr. Diameter Maximum
Bedrijfsdruk
Medium Belemmerin-gen strook Leiding
lengte
RRP-L06 Ø 24”
(610 mm)
62 bar Olieproducten 2 x 5 meter 155 km
RRP-L09 Ø 36”
(914 mm)
43 bar Ruwe olie 2 x 5 meter 178 km
ASP-L10 Ø 16”
(406 mm)
16 bar Jet fuel 2 x 5 meter 16 km
Shell L001
t/m L104
Ø 3” x 34”
(76 x 864 mm)
10 tot 100 bar Koolwaterstoffen & chemische stoffen 2 x 5 meter Ttl. +/- 900 km

 

De door RRP beheerde leidingen (hierna RRP-leidingen) dienen ter bevoorrading van de (petro-) chemische industrie zowel in het Europoort-Rijnmond / Moerdijk gebied en de luchthaven Schiphol in Nederland, als ook het Rhein-Ruhr gebied in Noordrijn-Westfalen Duitsland, en de industrie in Antwerpen België.

2.         LSNED – LEIDINGENSTRAAT NEDERLAND

Het leidingentracé van LSNED ligt tussen de industriegebieden van Rotterdam richting Antwerpen met aftakkingen naar o.a. Moerdijk en Vlissingen. Een beperkte lengte van de RRP-leidingen en een groter gedeelte van de Shell-leidingen maken deel uit van het tracé van LSNED. (https://lsned.nl/)

3.         Wet WIBON (grondroerdersregeling)

Graafwerkzaamheden kunnen kabels en leidingen in de grond beschadigen. Ter voorkoming van graafschade heeft de overheid regels voor graafwerkzaamheden beschreven in de WIBON (Wet Informatie-uitwisseling Boven- en Ondergrondse Netten en netwerken). De RDI (Rijksinspectie Digitale Infrastructuur, voormalig Agentschap Telecom) is de toezichthouder op de naleving ervan, en kan boetes uitschrijven bij afwijkingen daarop. (https://www.rdi.nl/)

Grondroerders met mechanische werkzaamheden, zijn o.a. verplicht binnen minimaal 3 tot maximaal 20 werkdagen vóór aanvang van de werkzaamheden een KLIC-melding te doen, contact op te nemen met beheerders van buisleidingen met gevaarlijke inhoud (of kabels van grote waarde) en hen in de gelegenheid te stellen om voorzorgsmaatregelen te treffen.

 

 

4.         Externe veiligheid in het omgevingsplan

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan 3 categorieën ‘gebouwen en locaties’ waarvoor de regels bescherming bieden: zeer kwetsbaar, kwetsbaar en beperkt kwetsbaar.

Gemeenten moeten in hun omgevingsplan regels opnemen over externe veiligheid, als zij in de buurt van een risicobron nieuwe gebouwen of nieuwe risicobronnen wil toestaan.

De waarden voor het plaatsgebonden risico worden ruimtelijk vertaald in afstanden tot gebouwen en locaties. (Zeer) kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties mogen niet binnen de PR-10-6-contour van een activiteit komen. (https://iplo.nl/)

5.         CROW 500 – Zorgvuldig graafproces

De CROW 500 is vanaf 1 januari 2022 verplicht voor grondroerders, netbeheerders en beheerders van de openbare ruimte en gaat over het voorkomen van graafschade aan kabels en leidingen. De CROW 500 is een initiatief van het Kabel en Leiding Overleg (KLO), de RDI en het ministerie van Economische Zaken & Klimaat en beschrijft de verantwoordelijkheden van elke partner in de graafketen in de navolgende fases:

1–Initiatie, 2–Onderzoek, 3–Ontwerp, 4–Werkvoorbereiding en 5–Uitvoering.

Deze richtlijn beschrijft wat niet in de WIBON is opgenomen nl. hoe kabels & leidingen vooraf gelokaliseerd moeten worden, of hoe zorgvuldig moet worden gegraven.

(https://www.crow.nl/publicaties/schade-voorkomen-aan-kabels-en-leidingen)

6.         KLIC-melding (oriëntatie-, Graaf- of calamiteitenmelding)

Het doel van de KLIC-melding is graafschade te voorkomen. Een KLIC-melding doet u bij het Kabel en Leiding Informatie Centrum” (KLIC) van het kadaster via internet: (https://www.kadaster.nl/klic)

  1. oriëntatie-melding.

Een KLIC melding is niet verplicht bij handmatige grondroerwerkzaamheden maar is een zeer doeltreffend middel om de ondergrondse infrastructuur te inventariseren. Let wel, bij een oriëntatie-melding mag u niet machinaal graven.

  1. graaf-melding

Bij alle geplande mechanische grondroer- of graafactiviteiten is een graafmelding wel wettelijk verplicht en dient u minimaal 3 tot maximaal 20 werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden contact op te nemen met de leidingbeheerder. Indien het graaf- of grondroerwerk niet binnen 20 werkdagen begonnen is, verliest de graafmelding zijn geldigheid, zodat na deze periode er een nieuwe graafmelding gedaan moet worden.

  1. calamiteiten-melding

Als u niet kunt wachten met graven omdat er persoonlijk letsel of schade dreigt, dan doet u een calamiteitenmelding. U dient dan direct contact op te nemen met de leidingbeheerder. (Let op: U moet een Calamiteitenmelding de 1e werkdag na de melding verantwoorden bij de RDI)

7.         Belemmeringenstrook / belemmeringengebied

De omvang van een belemmeringengebied buisleidingen in het omgevingsplan is 5 m aan weerszijden van de buisleiding, gemeten vanuit het hart ervan. Een belemmeringengebied buisleiding is bedoeld voor de veiligheid en het onderhoud van buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Grondwerken, bouwactiviteiten en het gebruik van bouwmachines zijn zonder de uitdrukkelijke toestemming van RRP, niet toegestaan.
Voor buisleidingen geldt ook een afstand voor het plaatsgebonden risico en voor aandachtsgebieden. https://iplo.nl/thema/externe-veiligheid/externe-veiligheid-in-omgevingsplan/belemmeringengebied-buisleidingen/

8.         Dekking

De actuele diepteligging van de afzonderlijke leidingen dient te allen tijde middels proefsleuven te worden vastgesteld en/of ter plaatse door RRP te worden bevestigd.

 

 

9.         Niet-aangemelde werkzaamheden

Niet bij KLIC of RRP aangemelde werkzaamheden of werkzaamheden welke niet conform de voorschriften worden uitgevoerd, zullen onder verantwoording, risico en kosten voor de uitvoerende partij per direct door RRP worden stilgelegd.

Indien van toepassing houdt de RRP zich het recht voor om de uitvoerende partij aansprakelijk te stellen voor de onderzoeks- en schade herstelkosten evenals de financiële gevolgschade. Per geval zal beoordeeld worden of een melding bij de RDI noodzakelijk is (zie § 3 – Wet WIBON).

10.       Tracé vrijgeven

Tenzij de RRP-toezichthouder schriftelijk anders heeft bevestigd, mogen werkzaamheden
niet gestart worden voordat deze:

  1. de positie van zijn leiding(en) door middel van herkenbare markeringen, bijvoorbeeld piketten heeft aangegeven, én
  2. zijn tracé heeft vrijgegeven middels het schriftelijke Afspraken Bevestigings-Formulier (ABF).

Hiervoor moet u minimaal 3 werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden een afspraak maken met RRP; afd. Pijpleiding Inspectie.

11.       RRP afspraken bevestigingsformulier (ABF)

De vrijgave van het tracé vindt plaats na het opstellen en ondertekenen van een overeenkomst in de vorm van een RRP-Afspraken bevestigingsformulier. Hierin wordt vastgelegd onder welke (specifieke) voorwaarden werkzaamheden in het betreffende leidingtracé uitgevoerd mogen worden.

Indien na telefonisch overleg tussen grondroerder en de RRP-toezichthouder blijkt dat de feitelijke werklocatie geen bedreiging vormt voor de leidingen, kan een “betrokken” KLIC-melding alsnog onder voorwaarden tot “niet betrokken” worden verklaard. E.e.a. dient schriftelijk (per mail) te worden bevestigd door de RRP-toezichthouder.

12.       Markeerpalen & leidingverloop

Bovengronds is het verloop van de leiding(en) globaal door markeerpalen aangegeven. Deze palen dienen alleen ter oriëntatie, aangezien deze niet altijd exact boven de leiding(en) kunnen staan. Een denkbeeldige lijn tussen de markeringspalen kan dan ook niet worden aangehouden als daadwerkelijke ligging van de leiding(en) daar ze namelijk ook in een bocht kunnen liggen.

 

De markeringspalen zijn voorzien van een informatiebordje met daarop weergegeven een paalnummer en een alarmnummer in geval van een beschadiging en/of lekkage.

 

 

 

13.       Werkzaamheden flowschema

14.       Verboden handelingen

Handelingen die ter plaatse van de leiding niet zijn toegestaan zonder overleg met de leidingbeheerder zijn onder andere, maar niet beperkt tot:

 

  1. het wijzigen van maaiveldniveau / leidingsdekking;
  2. het aanbrengen van een open of gesloten verharding;
  3. het onverharde maaiveld openstellen voor (werk) verkeer
  4. het indrijven van voorwerpen in de grond; (zoals bijv. damwanden, hei- en/of boorpalen, lichtmasten, hekwerken, tentharingen, beschoeiing, straatmeubilair, etc.);
  5. het opslaan van grond en/of materialen;
  6. het plaatsen van diepwortelende beplanting of bomen;
  7. het belemmeren van de toegankelijkheid van het tracé;
  8. het oprichten van enig bouwwerk;
  9. het wijzigen van waterstandniveau;
  10. het aanbrengen van kruisende e/o parallel liggende kabels, leidingen of drainage;
  11. het aanleggen, verdiepen of wijzigen van greppels, watergangen en overige waterpartijen
  12. het sonderen ten behoeve van grondonderzoek;
  13. het lozen van riool- en/of afvalwater;
  14. het plaatsen van spudpalen of baggeren van waterlopen, binnen 10 m van de leiding;
  15. het opstellen van bouwterreininrichtingen;
  16. het opstellen en/of aftanken van voertuigen en/of machines;
  17. het verwijderen of verplaatsen van markeringspalen, vliegborden of meetpunten

15.       Overleggen

Er dient vroegtijdig te worden vastgesteld of de voorgenomen werkzaamheden zich verenigen met de aanwezigheid van de leidingen. Er dient altijd met RRP te worden overlegd indien er sprake is van:

  1. condities zoals hierboven genoemd;
  2. niet kan worden voldaan aan de hier verder genoemde voorschriften;
  3. of enige twijfel hieromtrent.

16.       Belemmeringenstrook toegankelijkheid – afzetten werkterrein

De belemmeringenstrook dient bereikbaar te blijven voor controle, onderhouds- & calamiteiten-werkzaamheden. Het afzetten / omheinen van werkterreinen of eigendommen, welke invloed heeft op de bereikbaarheid van de belemmeringenstrook vereisen overleg met en schriftelijke toestemming van RRP.

Bij grote / langdurige projecten en/of werkzaamheden over langere afstand net buiten de belemmeringen strook, dient in overleg met RRP en op kosten van de uitvoerende partij de strook te worden gescheiden van het werkterrein door middel van een aaneengesloten hekwerk eventueel voorzien van info-borden.

17.       Beplanting & wortelgroei

Ten behoeve van tracécontrole vanuit de lucht en vanaf de grond dient het zicht te worden vrijgehouden. Bij visuele belemmering door begroeiing behouden we ons het recht voor deze binnen de belemmeringenstrook te laten inkorten/verwijderen.

Daarnaast dient het tracé vrij gehouden te worden van bomen en planten die de leiding of de bekleding ervan zouden kunnen beschadigen door eventuele wortelgroei

18.       Schade aan RRP-eigendommen

Bij schades, veroorzaakt aan RRP-eigendommen, dient het werk terstond te worden stilgelegd en direct gemeld via het RRP-alarmnummer.

 

 

19.       Bebouwingsplannnen of wijzigingen in de infrastructuur

Bij al uw (bouw)plannen of wijzigingen in de infrastructuur achten we het noodzakelijk om vroegtijdig contact op te nemen met RRP, gezien het feit dat er nabij de leidingen mogelijk voorzorgsmaatregelen noodzakelijk zijn. Planning- en uitvoeringstechnische problemen kunnen hiermee worden voorkomen door in het vooroverleg goede afspraken te maken. U dient hiervoor contact op te nemen met RRP Pernis; afd. UTPA.

20.       Windturbines, zonneparken & hoogspanningssystemen

Bij de planvorming voor elektriciteitsproductie en/of hoogspanningskabelverbindingen (> 1kV) nabij de RRP leidingen kan een beïnvloedingsrapport volgens relevante normen en richtlijnen noodzakelijk zijn om mogelijke nadelige effecten op de kathodische bescherming van de leiding en bijbehorende installatiedelen en aanraakveiligheid uit te sluiten. Tevens dient aangetoond te worden dat er geen sprake is van faalkans- of risico verhogende omstandigheden.

21.       Onderzoeksrapporten

Bij het mechanisch in- of uitdrijven van voorwerpen in de grond of bij de aanleg van gesloten verharding of aarden wal, of bij een zwaar transport, kan een zettings- en/of sterkteberekening / belastingsrapport worden voorgeschreven.

Een statische berekening van een object (bijv. een geluidswand) kan noodzakelijk zijn om aan te tonen dat deze voor de leidingen en/of het vrij graven ervan, geen risico vormen. Eventueel zullen bijzondere veiligheidsmaatregelen ter bescherming van de leiding(en) getroffen moeten worden.

Werkzaamheden dienen in zowel ontwerp- (rapporten, berekeningen) als uitvoeringsfase conform de geldende NEN-normen / CROW publicaties te worden voorbereid cq. uitgevoerd.

22.       Kosten

Reguliere toezicht:          Voor het uitzetten van de leidingen en het reguliere toezicht, worden
géén kosten in rekening gebracht.

Voorzieningen:

Kosten voor RRP voor voorzieningen en/of extra toezicht bovenop het
reguliere toezicht en ondersteuning komen voor rekening van de
uitvoerende partij.

Onderzoeksrapporten:

Kosten van de door RRP gewenste onderzoeksrapporten, zoals bijv.
beïnvloedings-, belasting-, sterkte- en/of zettingsberekeningen e.d., en de
daaruit voortvloeiende maatregelen, komen voor rekening van de
uitvoerende partij.

Kostenovername:

Indien RRP een expertise-bureau inschakelt is vooraf een kostenover-
nameverklaring door de uitvoerende partij te ondertekenen.

23.       Leidingintegriteit en coating onderzoek

Wanneer de leiding door bijv. onvermijdelijke aanleg van wegen of objecten onbereikbaar zal worden voor onderhoud of inspectie, moet vooraf aan de werkzaamheden een coating- en leiding-integriteitsonderzoek plaatsvinden. Afhankelijk van de onderzoeksresultaten dient er rekening te worden gehouden met een voorbereidingstijd van minimaal een jaar.

24.       Leidingcoating

Bij (gedeeltelijke) ontgraving van de leiding moet de coating beschermd worden tegen uitdroging, beschadiging en UV-straling. Dat kan bijvoorbeeld door het toepassen van een lattendeken (op kunststofband bevestigde latten) met UV-bestendig landbouwplastic.

Voordat met het aanvullen van de ontgraving wordt begonnen dient de coating altijd gecontroleerd te zijn door de leidingbeheerder. Het herstellen van (beschadigde) coating moet altijd in overleg met de leidingbeheerder plaatsvinden.

25.       Bodemgesteldheid

Grondwerken mogen nooit leiden tot grondverschuivingen of zettingen in de belemmeringenstrook (zie § 44 – Voorschriften…). Afhankelijk van de aard van de bodem zal een eventuele bronbemaling en/of damwandconstructie moeten worden toegepast.

26.       Machinaal graven – proefsleuven

Allereerst dient de leiding d.m.v. handmatige proefsleuven te worden gelokaliseerd. Binnen de belemmeringenstrook mag er alleen met een tandeloze graafbak tot op een afstand van minimaal
0,5 m van de leiding worden gegraven. Binnen die afstand is machinaal graven niet toegestaan.

27.       Kruisende kabels & (drainage-) leidingen (open ontgraving)

Bij kruisende kabels tot 1 kV of (drainage-) leidingen dient de afstand (dagmaat) tot de RRP-leiding(en) (onder en boven) minimaal 0,5 m te blijven.

Kruisingen van kabels met een spanning van 1 kV en hoger, moeten de leiding(en) op minimaal
1 m kruisen. Indien een neopreen slab, een PE-plaat of een mantelbuis met oversteek van 1 m wordt toegepast, kan deze afstand worden teruggebracht tot minimaal 0,5 m.

Alle kabels en leidingen binnen de belemmeringenstrook dienen haaks, in principe onderkruisend, in een gelijkblijvende diepte en zonder verbindingsmoffen te worden aangelegd.

Indien de drainageleiding, na overleg met de leidingbeheerder, toch dichter dan de 0,5 m op de leiding moet komen te liggen, moet het gedeelte binnen een strook van 1 m aan weerszijde van de leiding met de hand worden ontgraven en aangebracht.

Het aanbrengen van drainage (kruisend over en/of parallel langs de belemmeringen strook) kan pas aanvangen bij aanwezigheid van de RRP-toezichthouder.

28.       Kruisende kabels & leidingen (boringen & persingen)

Bij sleufloze kruisingstechnieken (boren of persen bijv.) moet minimaal een afstand van 5 m tot de leiding worden aangehouden. Boringen mogen uitsluitend worden uitgevoerd indien het door de leidingbeheerder goedgekeurde boorplan op het werk aanwezig is.

De minimale kruisingsafstand kan worden teruggebracht tot 1 m boven en onder de leiding onder de voorwaarde dat de leiding volledig en tot 0,5 m onder de leiding zichtbaar is.

Indien de leiding(en) te diep liggen om vrij te leggen, zal er tussen het intredepunt en de leiding(en), op ongeveer 2 m voor de leidingen een damwandscherm moeten worden aangebracht, tot minimaal 1 m onder de diepst liggende leiding. Het aanbrengen van een proefsleuf / damwandscherm mag pas aanvangen bij aanwezigheid van de RRP-toezichthouder.

29.       Parallelle Kabel en (drainage-) Leidingen

Parallelle kabels en leidingen (incl. drainageleidingen) moeten in aanwezigheid van de toezichthouder, buiten de belemmeringenstrook worden aangelegd, en nadat de leiding middels bijv. piketpaaltjes is gemarkeerd. Indien bij de aanleg hiervan een overlapping van belemmeringenstroken onvermijdelijk is, dient dit vooraf d.m.v. een overeenkomst te worden vastgelegd.

30.       Kathodische bescherming

De kathodische bescherming van de RRP-leidingen mag in geen geval worden verstoord of beïnvloed door bijv. nieuw aan te leggen kabels, leidingen of zonneparken bijv. (zie § 44 – Voorschriften…).  Om de interferentie tussen de kruisende leidingen te kunnen meten, moeten meetdraden, conform RRP-richtlijnen, op de kruisende leidingen worden aangebracht en in een voor RRP toegankelijke meetpaal worden geplaatst.

31.       Vrije overspanning

De RRP-leidingen moeten bij ontgraving waar nodig doelmatig en stabiel ondersteund worden tegen doorhangen. Voor leidingen ≤ 6” (Ø 150 mm) geldt een maximale vrije overspanning van
2 m. Voor leidingen > 6” geldt een vrije overspanning van maximaal 4 m.

32.       Tijdelijk transport over de leiding

Zware transporten over de belemmeringenstrook buiten verharde terreinen is zonder uitdrukkelijke RRP-goedkeuring niet toegestaan.

  1. Wanneer een enkel transport over de leiding onvermijdelijk is, moet voorafgaande aan de werkzaamheden, overlegd worden met RRP over de te treffen voorzieningen. Men dient minimaal rekening te houden met:
  2. de actuele diepteligging van de leiding welke niet mag worden aangetast,
  3. staalplaten voor de lastverdeling uitgelegd over de belemmeringenstrook
  4. de maximale belasting van 2 ton/m2 of een maximale aslast van 10 ton.

 

Bij een intensiever of zwaarder transport is een plan van aanpak te overleggen, welke de te treffen voorzieningen beschrijft, zoals o.a.:

  1. een vrijdragende overbruggingsconstructie d.m.v. bijv. dragline schotten;
  2. een aan weerszijden van het werktracé te plaatsen verkeersfuik, gemaakt van een deugdelijke afzetting;
  3. het transport type en aantal bewegingen;
  4. de maximale belasting over het tracé;
  5. de te verwachten zettingen rondom de leiding;
  6. het uitsluiten van onnodig (werk)verkeer over het tracé.

Verder dient een zettings- en/of sterkteberekening aan te tonen dat de veilige en ongestoorde ligging van de leiding(en) wordt gewaarborgd.

33.       Damwand

Bij het plaatsen van een damwand dient zettingen te worden voorkomen en moet de afstand tussen damwand en buitenmaat van de leiding (dagmaat) minimaal 1 m bedragen, onder de voorwaarde dat de leiding zichtbaar is. Tevens is het verplicht de leiding d.m.v. draglineschotten te beschermen tegen vallende voorwerpen, zoals damwanden. Toezicht van de leidingbeheerder bij uitvoering is vereist.

34.       Looppad

Het is verboden om op leidingen te lopen of deze als werksteun te gebruiken. Daarnaast moeten de leidingen beschermd zijn tegen vallende voorwerpen.

35.       Ontgraving aanvullen

Leidingen die volledig ontgraven zijn, moeten nadat de RRP-toezichthouder de coating heeft gecontroleerd, worden aangevuld en verdicht in lagen van 30 cm schoon en puinvrij zand / grond, tot 30 cm boven de leiding. Daarna wordt overgegaan tot cultuurtechnisch herstel.

36.       Verontreinigde bodem

Werkzaamheden in verontreinigde grond moeten uitgevoerd worden conform CROW publicatie. Indien nabij de leiding tijdens werkzaamheden verontreinigingen worden aangetroffen

dienen de werkzaamheden gestaakt en de leidingbeheerder direct geïnformeerd te worden

37.       Grondbelasting, opslag

Het is niet toegestaan om grond of andere materialen boven of in de directe omgeving van de leiding (tijdelijk) op te slaan. Voor grondopslag geldt in veengebieden een maximumhoogte van

0,2 m, voor alle andere grondsoorten geldt een maximum van 1 m.

38.       Sloten en waterlopen

Bij het aanleggen, graven en opschonen van sloten en waterlopen moet een dekking van tenminste
1 m tussen de vaste bodemsloot en bovenkant van de leiding in acht worden genomen of anders een in overleg met RRP vooraf goedgekeurde beschermingsconstructie boven de leiding worden aangebracht.

39.       Inmeten

De door RRP, binnen de belemmeringenstrook, schriftelijk toegestane bouwwerken, kabels en/of leidingen dienen in coördinaten stelsel ETRS89 UTM Zone 32 te worden ingemeten welke data aan RRP dient te worden overhandigd..

40.       Profieltekening

Bij oppervlakte veranderingen dienen er profieltekeningen ten opzicht van NAP te worden gemaakt. Deze gegevens dienen in een met RRP overeengekomen formaat binnen de daartoe overeengekomen termijn te worden aangeleverd.

41.       Springstoffen & Munitie

Werkzaamheden met – en het opruimen van springstoffen en/of munitie in de nabijheid van de leidingen mogen alleen onder strikte voorwaarden en na schriftelijke toestemming van de leidingbeheerder worden uitgevoerd.

42.       Afval

Afval in of nabij de belemmeringenstrook moet direct worden verwijderd van het werkterrein.

43.       Bijzonderheden

Bijzondere voorvallen, afwijkende ligging en overige incidenten dienen direct bij het KLIC -contactpunt en de leidingbeheerder gemeld en gerapporteerd te worden.

44.       Voorschriften, normen en wetgeving

Een NEN norm is een samenvatting waarin beschreven staat welke afspraken er zijn, of aan welke specificaties of criteria een product, dienst of methode moet voldoen. NEN inventariseert, als neutrale instantie, aan welke normen (waaronder NEN normen) behoefte is. De NEN is geen verplichting, maar het garandeert wel dat je voldoet aan de eisen welke de wet aan je stelt.

Om de veiligheid en integriteit van onze leidingen te waarborgen, dienen alle relevante, meest recente veiligheidsnormen en wetten te worden nageleefd, CROW-richtlijnen te worden toegepast en NEN normen te worden gevolgd vanaf het ontwerp tot en met de werkzaamheden in de uitvoeringsfase.

De – al dan niet – in dit boekje genoemde voorwaarden, normen en wetten kunnen worden herzien en / of worden vervangen. Bedoeld om duidelijk aan te geven onder welke condities werkzaamheden nabij de leidingen, kabels en/of toebehoren van RRP zijn toegestaan, zijn altijd de meest recent geldende versie van de voorwaarden, normen en wetten van toepassing.